“We pakken helemaal niets af. We gaan er bij de politie toch niet over of iemand christen, Jood of moslim is? We zijn er voor iedereen. Elk bedrijf zou neutraal moeten zijn in welk geloof je aanhangt.” Dat zijn de woorden van Nine Kooiman, voorzitter van de Nederlandse Politiebond.

Goed bedoeld? Misschien. Maar het verraadt een fundamenteel misverstand: de politie is geen bedrijf. En neutraliteit is geen vrijblijvende houding – het is een kernwaarde van de rechtsstaat.

Neutraliteit is zichtbaar – of het is er niet

Contact met religieuze gemeenschappen is waardevol – maar alleen als het niet gebeurt in het uniform van de staat. Neutraliteit betekent niet alleen dat je iedereen gelijk behandelt, maar ook dat je de schijn van partijdigheid vermijdt. Een politieagent in uniform hoort alleen in een moskee te zijn bij arrestatie, bewaking of opsporing – niet tijdens een iftar of op bezoek bij een Marokkaanse consulaat.

Toch gebeurt dat. Ook nu weer, bij het Marokkaanse consulaat in Utrecht. De politie stond daar, als figurant in een religieus en diplomatiek decor. Dat is geen ‘verbinding’ – dat is instrumentalisering van ethiek. De politie laat zich gebruiken als middel om de neutraliteit te ondermijnen. Het gevolg? Het witwassen van religieuze symboliek bij het politie-uniform.

Van klassenstrijd naar cultuurstrijd

Vakbonden ontstonden niet vanwege diversiteitstrainingen of inclusieprotocollen. Ze ontstonden voor arbeiders die in 12-urige shifts stierven op fabrieksvloeren.

Het ging om structurele uitbuiting, zoals later door Karl Marx werd geanalyseerd in Das Kapital (1867). Maar al eerder legde John Locke – die wordt beschouwd als de vader van het liberalisme – in zijn politieke werk, met name de Two Treatises of Government (1689), de basis voor ideeën over natuurlijke rechten, eigendom, vrijheid en het recht op verzet tegen onderdrukking.

Hoewel Locke zich niet specifiek uitsprak over arbeidersrechten of economische ongelijkheid, vormden zijn ideeën over rechtvaardige overheid en individuele rechten het fundament waarop latere sociale bewegingen, inclusief vakbonden, konden voortbouwen.

De eerste vakbonden – in Engeland al rond 1790, en in Nederland vanaf 1837 – legden het fundament voor betere arbeidsomstandigheden. Ze eisten concrete verbeteringen: loon, veiligheid, werktijden.

Het tijdsbeeld toen en nu

Tot ver in de 18e eeuw was de samenleving opgedeeld in drie standen: de adel, de clerus (de geestelijkheid binnen de Rooms-Katholieke Kerk) en het gewone volk. De burger had nauwelijks politieke invloed.

Toch hadden John Locke en Karl Marx, ondanks hun ideologische verschillen, een belangrijke overeenkomst: beiden hielden zich bezig met de legitimiteit van macht.

Locke, de grondlegger van het liberale denken, stelde dat een wettige regering niet boven de wet mag staan en dat ze mag worden omvergeworpen als ze niet langer de steun van het volk heeft.

Marx beschreef het socialisme als een noodzakelijke overgangsfase: een periode waarin de staat nog aanwezig is om oude machtsstructuren af te breken en een nieuwe samenleving op te bouwen. Deze fase – ook wel de ‘dictatuur van het proletariaat’ genoemd – ging uit van economische centralisatie, zogenaamd in het teken van ‘gelijkheid’.

In zekere zin kun je Locke’s denkbeelden zien als een revolutie van het volk tegen de macht. Terwijl Marx juist uitgaat van een revolutie door de macht namens het volk – een stille overname door de politieke en intellectuele elite.

Dat idee lijkt paradoxaal binnen de hedendaagse democratie, maar het stelt wél een scherpe vraag: hoe legitiem is een politiek regime of bestuur dat niet langer in staat is te luisteren naar de wensen en behoeften van zijn burgers?

En dat brengt me bij de vakbonden van nu

Vandaag de dag lijkt vakbondswerk steeds vaker op een bestuurscarrière. Neem Nine Kooiman: opgeleid tot maatschappelijk werker, werkzaam in de jeugdzorg, zat namens de SP (de partij waar 75% erfbelasting al geen taboe meer is) in de Tweede Kamer, en schoof vervolgens als bestuurder door naar de politiebond.

Nooit agent geweest. Geen ervaring in het veld. Wel veel ervaring in vergaderzalen.

De taal van bestuurders is niet de taal van werkenden

Een meerderheid van de Nederlanders is laag- of middelbaar opgeleid. Maar de mensen die hun belangen zeggen te behartigen – in politiek en vakbond – zijn vaak academisch geschoold en spreken liever over ‘kansengelijkheid’ en ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ dan over nachtdiensten of loonsverhogingen.

En als diezelfde bestuurders dan zeggen dat de politie “neutraal moet zijn als bedrijf”, dan is niet alleen de afstand voelbaar – maar ook het misverstand compleet.

De politie is geen bedrijf. En vakbonden zijn dat ook nooit geweest. Ze zijn ontstaan als reactie op uitbuiting – niet als PR-machine voor beleidsagenda’s of religieuze sensitiviteit.

Conclusie

De rechtsstaat vereist afstand, geen omhelzing. Neutraliteit is geen vaag ideaal. Het is een zichtbaar principe dat de overheid scheidt van religie, en instituties beschermt tegen partijdigheid.

Wie dat vergeet, ondermijnt het vertrouwen van burgers – of ze nu christen, moslim, jood, of atheïst zijn.

Als vakbondsvoorzitter moet je dat snappen. En als politie in uniform een moskee bezoekt, dan is dat niet verbindend – het is een grensoverschrijding.

Niet door de burger, maar door de staat.

Stem in het Belang van Nederland.
Nederland van het slot – het kan wel!

#TK2025 #GR2026 #StemBVNL #TeamBVNL